Kleinkunst: Plurien
Plurien
(Tekst: Louis Verbeeck, Muziek: Miel Cools)
In Les Croix-aux-Merles is een visser gestorven,
een bloedarme visser , bruin vel over been,
ze vonden hem tussen zijn netten en korven,
zijn laatste woord sprak hij eenzaam, alleen.
In Les Crois-aux-Merles staan baaien vol water,
vol nutteloos water, dat beukt op de rots,
een schippersvrouw kreunt een Stabat Mater
en de winder waaien ter ere Gods.
Een kruis van graniet in een wei met zes koeien.
en kist wordt besteld in Bénéhignan,
familie verwittigd, twee broers die nog roeien,
vernemen het morgen, in Saint-Servan.
Ik zie het verdriet aan de pijnboom der vrouwen,
de stilte die valt in de visserskroeg,
maar ik heb vandaag geen zin om te rouwen,
daarbij er zijn hier oude vissers genoeg.
Ze dragen de kist op hun hoge schouders,
de meeuwen, ze janken op Cap Fréhel,
ik voel me ineens wel honderd jaar ouder,
mijn hart is van slag en de dood, mijn gezel,
telt in Port-à-la-Duc grijnslachend de sloepen ,
met namen van vrouwen, die geurden naar mei,
ik sta vruchteloos op je naam te roepen,
de meeuwen, ze janken, jij bent er niet bij.
In Ploubalay wordt een dansfeest gehouden,
een Bal Champêtre, een boers festijn.
met boerse vissers en boerse vrouwen,
met boerse dansen en boerse wijn.
Ik wil je de duurste wijn betalen,
de langste nacht is een eeuw te kort,
van Perros-Guirec tot La Cancale
zou ik zorgen dat het weer zomer wordt.
In Sables d'Or staat je naam geschreven,
in Fort la Latte en La Val André,
de wolken hebben hem voortgedreven
tot boven de rotsen van Niets-dan-Zee.
Hij drijft naar de dood, want de dood is het leven ,
vandaag was het simpel 'un vieux marin',
maar morgen, mijn lief, ben ik uitgeschreven,
begraaf me dan zacht in het dorpje Plurien.