Kleinkunst: Afwezig
Afwezig
(Herman Van Veen)
‘s Avonds als ze uitrijdt met de ruiters in haar hoofd
zit ze in een regenjas voor het raam
en ze ziet de paarden in galop over het pad
en ze ziet de kooplui achter de muren van de stad
en ze is de hoofdman die voorop rijdt,
ze is de vrouw die in ‘t voorbijgaan lacht
en ze is de wegspringende steen onder de hoeven
en ze is de nacht die niet voorbij gaat,
geur van gras, van zweet en bloed, tot de telefoon gaat.
Haar zuster om te vragen of ze morgen
op de kinderen komt passen, ze zal zorgen
op tijd te zijn; is er iets?
Ben je ziek of ben je bezig,
je stem klinkt altijd zo afwezig.
Is er iets?
‘s Avonds als ze uitrijdt met de ruiters in haar hoofd
staart ze naar de lege winkelstraat
en ze volgt de paarden in galop over het pad,
ze nam niets mee zolang ze haar gitaar maar had
en ze was de speelman op het dorpsplein
en ze was het licht dat glinsterde in ogen,
in ogen van kinderen en op de messen van ongure types
en ze was de duiven op de daken
en ze was de valk die dook,
mooie benen
had ze ook.
Van een hele dag achter de kassa,
luiers, koekjes, kaas en chocopasta
automatisch slaat ze aan,
weinig ziek, altijd maar bezig,
wel meer en meer afwezig.
Is er iets?
‘s Avonds als ze uitrijdt met de ruiters in haar hoofd,
eet ze uit gewoonte een beschuit
en ze wacht de paarden op in draf over het pad,
vandaag zijn ze nerveuzer dan ooit
en ze dendert door de stille straten,
vertrapt de waardeloze jaren.
Ze gaat voluit en laat de teugels eindelijk vieren
en haar lach weerkaatst tegen de gevels,
als een spookverschijning lost ze op,
lost ze in de ochtendnevel op.
Mensen loeren door de etalage
zien een onverklaarbare ravage,
zoiets is geen kwajongenswerk,
waren er vreemde krachten bezig?
De caissière bleef,
bleef afwezig.
Is er iets?