Kleinkunst: Awel merci
Awel merci
(Willem Vermandere)
Ze kwam alhier in bikini, een toeristenmeisk’awel merci
op heure velo gepasseerd, zo simpel en ongegeneerd
ze reed hier rond al in zigzag, ‘t was op ne schone zomerdag
zo’n Eva met zo weinig an, voor ‘t oog van Jan en alleman.
In ‘t stad is dat niet uitzonderlijk, maar hier is dat heel wonderlijk
een meiske dat hier paradeert, zo luchtig miniem gedrapeerd
Dat kind was acht- of negentien, den boer op ‘t veld had z’eerst gezien
zijnen tractor die tegen een stootje kan, waggelde lijk nen dronkeman.
De koster die overal raad op weet, stond in zijn toren al gereed
ie snokte wild aan ‘t klokkezeel, dat niemand misse het straattoneel
Den herbergier schonk nevens ‘t glas, de schoolmeester verliet zijn klas
den beenhouwer sneed in zijn vel, de winkelier verloor den tel.
Den bakkersknecht vergat den trog, ie peisde da’s gezichtsbedrog
de paster was ook uit zijn lood, o wat een schone ziel in nood
En iedereen riep of zei entwat, sensatie in ons boeregat
ons dorp anders zo grauw en grijs, wierd plots een stukske paradijs.
Den timmerman met kennersblik, van ‘t danig kijken kreeg den hik
iets dergelijks overkwam de smid, zijn ijzer raakte oververhit
de koolmarchand die zwartepoot, lachte zijn witte tanden bloot
ie vloog rap naar de pompebak, ‘t was daar dat ie zijn pootje brak
De vismarchand met zijn kariot, vol haring kabeljauw en sprot
ie zei ik weet nie wat dat is, maar zo nen schonen blote vis
Zo liep in ‘t dorp alles verkeerd, de melkboer stond fout geparkeerd
de groenteboer reed heel verdacht, met heel zijn zootje in de gracht.
Je lacht met mij volk uit de stad, met ons hier in dit boeregat
voor u is dat niet uitzonderlijk, maar hier is dat heel wonderlijk
Zelfs ik, ikzelf was ook present, met mijn blaas- en tokkelinstrument
maar geen woord kwam er mijn keelgat uit, en uit mijn toeter noch ruit noch muit
Onze punctuele politieman, ontwierp direct een rampenplan
de burgemeester trok ‘t besluit, diene bikini moet ‘t dorp weer uit
Een proces-verbaal wierd opgesteld, de rust in ‘t dorp was weer hersteld
en ‘t lachend meiske dat hier reed, is allang weeral zedig aangekleed.
Geen mens die d’r ooit nog over rept, gene klepel die der nog om klept
den herbergier vult were ‘t glas, de schoolmeester staat weer in zijn klas
Den bakker en den koolmarchand, en elk gaat were zijnen eigen gang
de paster wordt nie meer bekoord en den boer ploegt weer stille voort
Allene maar ik onnozelekloot, zit hier gelijk nen zielepoot
te janken in dit boeregat, d’r gebeurt hier nooit nen keer entwat
tenzij die enen bikini, dat fietsend meisk’awel merci
zo luchtig miniem gedrapeerd, ik zing totdat ze werekeert