Kleinkunst: De grote uitvinding
De grote uitvinding
(W.Wilmink / Herman van Veen)
En God zag al wat hij gemaakt had
en ziet, het was zeer goed.
En toen Hij dan Zijn werk gestaakt had
omdat je ook eens rusten moet
vond Hij de zondag zo lang duren
vond Hij Zijn schepping veel te braaf
Zijn schepselen leken stripfiguren
van onderen zo glad en gaaf.
Ze zaten zich al te vervelen
ze hadden niets, ze hadden niets,
ze hadden niets om mee te spelen.
Voor alle schepselen die bestonden
heeft Hij die stille dag
piemel en poesje uitgevonden
waarmee Hij dier na dier voorzag.
Zo deelde Hij Zijn werk in tweeën
en de verveling was voorbij:
er werd meteen al flink gevreeën
en had je nog geen hij of zij
die dit geluk met je kon delen
dan kon je met, dan kon je met,
dan kon je met jezelf gaan spelen.
De Here dacht met blij gemoed:
Mijn hele zondag is weer goed.