Kleinkunst: De troubadours
De troubadours
(Miel Cools)
De troubadours zijn in de stad,
de troubadours, de troubadours.
De troubadours zijn weer op pad,
de troubadours, de troubadours.
Ze kwamen uit de Middeleeuwen,
ze liepen langs de rand der eeuwen,
altijd dezelfde koers,
de troubadours, de troubadours.
De straat van het hart en een brede straat,
en een burchtpoort is zo smal;
een minnestreel die uit zingen gaat,
moet eerst over de wal.
Langs de voorburcht de soldaat,
de paladijnen in vol ornaat,
naar de jonkvrouw in goudbrokaat,
in de hoop dat zij zijn lied verstaat.
De troubadours, de troubadours,
De troubadours, de troubadours,
De straat vna het hart is zo grenzeloos wijd,
en de stadspoort is zo smal;
maar als de minnestreel binnenrijdt,
weerklinkt luid hoorngeschal.
zij die luisteren vergeten tijd,
vergeten veten, vergeten strijd,
als er één zingt wat in hen schreit
in de hoop dat hij hun hart bevrijdt.
De troubadours, de troubadours,
De troubadours, de troubadours,
De straat van het hart ving God-weet-waar aan,
en die straat kent rand noch grens;
altijd zal iemand de vedel slaan,
altijd zingt er een mens.
Altijd kwamen dromers gegaan,
langs dezelfde eind'loze baan,
langs de sterren en langs de maan
in de hoop dat wij hun lied verstaan.
De troubadours, de troubadours,
De troubadours, de troubadours.