Kleinkunst: De wereld vergaat
De wereld vergaat
(Miel Cools)
Er heeft een man voorspeld: De wereld zal vergaan in het jaar 1988
Het gebeurde bij het goud van een poëtisch volle maan
In de maand juli van een zomer, warm en prachtig
De wereld wordt opnieuw een wilde barre chaos, geen zon meer en geen liefdesprotocol
Maar ook geen Vietnam, geen Afghanistan, geen Laos
Geen toffe jongens meer en ook geen parasol
Misschien zullen dan de kabouters komen, misschien komt dan eindelijk de fee
Misschien is er ergens een ander Rome en een andere Middellandse Zee
Maar waar zijn de meisjes van zeventien jaar en waar zijn de moeders gebleven
Die mooie madonna's met zilveren haar, ze wilden nog eventjes leven
Nog eventjes zien hoe het kindje zou zijn, nog eventjes, eventjes zorgen
Maar ginds in het deurgat staat Magere Hein, hij zegt stil: Er komt nooit meer een morgen
Nog gauw de laatste mop vertellen, gauw de tijd spoedt heen
Al is ie ook niet goed, we zullen brullen
De allerlaatste tango, want morgen is er geen, laat ons het laatste glas tot boven vullen
De allerlaatste bloem, de allerlaatste rozen, de laatste dag, de allerlaatste nacht
De laatste zonde en bekoring van den boze
En de allerlaatste Belg rijdt in een gracht
Misschien is er rijstpap met zilveren lepels, de hemel is mooi op papier
Maar is er confetti en serpentinerepels, ach hier mensen, hier is toch hier
Is ginder een haven, is ginder een kroeg, en is er een boot om te varen
En vinden we ginder wel weemoed genoeg, en gitaren met heimwee op snaren
Ik vraag aan de dood nog een jaartje respijt, ik smeek het hem op bei mijn knieën
Maar hij zegt waarschijnlijk: Ik heb nu geen tijd, en hij sluit zacht mijn draperieën
Er heeft een man voorspeld: De wereld zal vergaan in 't jaar 1988
Het was maar een zigeuner in een wagen langs de baan
Misschien klinkt het voor u wat twijfelachtig
Maar of het 80 is, of 90 of 2000, het precieze jaartal is van geen belang
Eens komt die vreemde lucht niet schaduw over huizen
En iedereen wordt stil, misschien een beetje bang
Ik zal daar dan staan met m'n papieren bootjes, een zwart en een geel en een rood
Ik heb ze doen varen op povere slootjes, soms vond ik het zelf idioot
Ik toeter nog eventjes op m'n claxon, en ik voeder mijn twee tortelduiven
Ik pluk nog een vlindertje voor uw balkon en ik zal nog eens vriendelijk wuiven
C'est dur de mourir au printemps, zingt Jacques Brel, geen mens houdt van eeuwige reisjes
Zal het vagevuur zijn, of hemel of hel, jongens bij jongens en meisjes bij meisjes