Kleinkunst: Huis
Huis
(Jan Puimège)
Het huis dat wij hebben gemaakt,
naar eigen keuze, eigen smaak
uit losse delen opgebouwd,
van hier en daar bijeengesjouwd.
Het erfstuk van Tante Antiek,
het arme mensje werd doodziek
want bij elk bezoek stonden er op de kop
vijf nieuwe bierkringetjes op.
De tafel bij spullenhulp gekocht,
de stoelen op de markt bijeen gezocht
gordijnen haakte jij dan maar,
je leeft er knusjes bij elkaar, maar
Je blijft op nog iets beters hopen
want je denkt zo je geluk 't ontlopen
en je wil weg, God weet naar waar
want je weet alles, je bent twintig jaar.
De kat die we hebben opgevoed,
ik ondeugend jij zoals 't moet,
die had een hekel aan 't behang
en aan mijn nachtelijk gezang.
Ze stak als jij haar nagels uit,
jullie de jager ik de buit,
we hadden lol, we hadden pret,
met al die spelletjes in bed.
De wekker vloog de kamer rond
als één van tweeën 's morgens vond
dat het te vroeg was voor die dag,
omdat je net zo lekker lag, maar
Je blijft op nog iets beters hopen
want je denkt zo je geluk 't ontlopen
en je wil weg, God weet naar waar
want je weet alles, je bent twintig jaar.
De wilde roes van heel die tijd
en steeds die financiële strijd
de buren protesteerden fel,
verontruste ouders aan de bel.
De gekke toestand in ons huis,
soms propvol, soms niemand thuis,
toen ik nog blij was als ik zag
dat jij op mij te wachten lag.
De sleutels die ik aan je gaf,
't moment dat ik in jou ogen zag
dat je me nuchterder bekeek,
dan je al die jaren deed, want
Je blijft op nog iets beters hopen
want je denkt zo je geluk 't ontlopen
en je wil weg, God weet naar waar
want je weet alles, je bent twintig jaar.