Kleinkunst: Maar ik heb gezien
Maar ik heb gezien
(Miel Cools)
Voor een paar cent per dag bewaakt hij mijn fiets.
De stalling is dicht bij de kerk.
Een baan is een baan, altijd beter dan niets.
Het magere lijf in het vaalbruine pak
is hoekig, onhandig en groot.
Hij kankert en vloekt met het grootste gemak,
spuugt een stuk sigaret in de goot.
Maar ik heb gezien
toen hij even niet keek
hoe zijn hand zacht de kop
van een hond heeft gestreeld
zo een mager en schurftig klein beest in de goot.
Ik hoorde zijn stem die toen zei: idioot!
wat doe je daar nou in de regen en drek
of maakten ze jou ook een klein beetje gek?
Het gezicht zonder lach,
met die baard veel te lang,
staat hard en afwijzend als wat.
Hij kijkt niet eens op, gaat gewoon maar zijn gang.
Hij hoort bij het beeld van de stad.
Je merkt nooit bij hem wat hij denkt, wat hij voelt.
Geen mens die hem eigenlijk kent,
maar ik vraag me af wat er leeft in die man:
wie is die verbitterde vent.
Maar ik heb gezien
toen hij even niet keek
hoe hij knielde bij iets
dat op een vogeltje leek:
een angstige straatmus lag op het trottoir.
Ik hoorde hem zeggen: niet bang zijn, kom maar,
laat me eens zien wat er is met die poot.
Ja, vriendje, de wereld is soms idioot.
De kroeg bij de kerk is verlengstuk van thuis.
Hij zuipt er een stuk in zijn kraag.
Als de baas zegt: ik sluit, ga nu ook maar naar huis,
dan gromt hij: genoeg voor vandaag.
Hij sloft nog een keer langs de houten barak
waar hij morgen weer fietsen bewaart,
de norsige vent in het vaalbruine pak
die doet alsof niks hem nog raakt.
Maar ik heb gezien
hoe een paar keer per week
een kind in zijn eentje de straat oversteekt.
Die magere kleurloze vent die nooit praat
die hoor ik dan zeggen: kom hier kameraad,
de stad is voor jou en voor mij soms veel te groot
en mensen, ach mensen, zijn vaak idioot.