Kleinkunst: Mijn jeugd rijdt uit op jacht
Mijn jeugd rijdt uit op jacht
(Miek en Roel)
De hoorn kleedt de morgen met kleurrijke tonen
En allen die binnen de wallen nog wonen
Verlaten hun schuilplaats
Betreden het licht
De vorst voert z'n hof langs de dampende paden
De zon zoekt haar beelden, de gouden gebaden
Ontwend aan de praal van
Dit oud heldendicht
En ik op de teunen van 't kleurloze heden
Ik schreeuw naar de meute, op jacht naar 't verleden
Maar niemand die omkijkt
Kent niemand mij nog
De hoorn slaat akkoorden van hoop in de wouden
Geen hand zal de rem van de paarden weerhouden
Zo vlucht vorst en schildknaap
Een koninkrijk uit
Het woud strekt z'n vleugels in wazige weemoed
Tot rust voor herinnering dat schoonheid die pijn doet
Waarrond zich de kring van
De jarendans sluit
Ik ken u nog, edele vrouwen en heren
Gij blije gezellen, die talloze keren
De wankele burcht
Die m'n jeugd was bezong
Maar net voor de ruiters het woud binnendrongen
Is van een rood kaart een kabouter gesprongen
Wanstaltig wachtend
Blijft hij voor mij staan
Men noemt me de waarheid naar u toegekomen
Voor 't slopen der vesting waar u wil gaan wonen
Uw jeugd die in droefheid
En pijn is vergaan
En ik op de teunen van 't kleurloze heden
Ik schreeuw naar de meute, op jacht naar 't verleden
Maar niemand die omkijkt
Kent niemand me nog
U ken ik, die dwerg die mij waarheid wil leren
Gij droeve gezel, die zo talloze keren
Het puin van de burcht
Die m'n jeugd was bezong