Kleinkunst: M’n tant’ Odile
(Ja
M’n tant’ Odile
(Jan de Wilde)
erwijl elk pasgeboren kind eruit ziet als een aap
met paarse pimpeloogjes en blatend als een schaap
was zij net een cherubijntje met oogjes van opaal
als ze lachte leek ze ‘n nimfje, ze kon wenen als ‘n nachtegaal
de baker kreeg visoenen, de dokter wreef zijn bril
toen hij d’r op de wereld hielp die ochtend in april
m’n tant’ Odile.
Ze groeide op in reinheid, in schoonheid en verstand,
nog voor ‘r puberteit kreeg ze d’r eerste wijsheidstand,
ontving het heilig vormsel in geur van heiligheid
en ze schaamde zich diep bij d’eerste sporen van volwassenheid,
al vlug kreeg ze te maken met de meisjesgek Achilles,
ze weigerde het aanzoek van Petrus en Basile,
m’n tant’ Odile.
De jongen van haar dromen was Josaphat Van Praag,
‘n ronde roomse kerel met openstaande kraag,
het werd een mooie liefde, het was een prachtig paar,
en, wat je nu haast nooit meer ziet, de jongen respecteerde haar,
maar mooie liedjes duren niet langer dan vandaag,
bij ‘t roeien op een meer verdronk met openstaande kraag,
Joseph Van Praag.
Hoe groot ook haar ontzetting hoe groot ook haar verdriet
toch ging ze niet naar ‘t klooster, toch wanhoopte ze niet,
ze nam toen ‘n besluit, ontzettend voor het mannendom,
als maagd zou ze zich wijden aan de Hemelzoete Bruidegom,
en Die was in de wolken, Die was maar al te blij,
Hij kreeg niet alle dagen een bruidje zoals zij
in Zijn harem bij.
Ze werd lid van de kinderen der Onbevlekte Maagd,
en elke avond bad ze zich ‘n stukje in de kraag
dan zat ze wat te kwijnen en dacht ze aan haar jeugd
aan haar verdwenen schoonheid en aan haar onvolprezen deugd
haar neus begon te krullen, ze kreeg zeer vlug grijs haar,
en zo begon ze wat te lijken op een overjaarse krokodil.
Tot overmaat van ramp kreeg z’r een hersenkronkel bij,
“morbus turelutibus” geloof ik dat de dokter zei,
ze kreeg in heel de buurt ‘n reuzepopulaire naam
ze gooide voor wie grabbelen kon heel haar fortuin door ‘t raam
dan kwamen er vijf spoken zich nestelen in haar bed,
die waren erg opdringerig, ze behandelden haar net
als een slet.
Met valse dievenogen konden ze urenlang,
haar zitten te beloeren, dan werd ze wel wat bang,
ze stopte haar obligaties en haar kerkboek in haar tas,
en nam de vlucht in nachtjapon, hoewel het buiten ijzig was,
haar bloed begon te stollen, ze werd zachtjesaan blauw,
en in ‘n vreemd portiekje tengevolge van de kou
ging ze ter ziele
m’n tant’ Odile.