Kleinkunst: Twee koningskinderen
Twee koningskinderen
(Miel Cools)
Waar mijn liefste heeft gekropen
zijn geen sporen meer te zien,
waar mijn liefste heeft gelopen
zijn geen wegen bovendien
en op geen kaart is aangegeven
waar mijn liefste heeft gezocht
naar de bronnen van haar leven
waar ze niet uit drinken mocht.
Nachten dat de spint niet spint,
nachten van de wegwees-wind.
Waar mijn liefste heeft geschuifeld
op de bodem van de nacht,
waar mijn liefste heeft geweifeld
zijn geen borden aangebracht
en waar haar voeten zoekend liepen
is geen pad of weg ontstaan,
noch de wilgen noch de iepen
weten waar ze heeft gestaan.
Waar mijn liefste in de regen
voortging door de plassen heen,
kwam geen sterveling haar tegen
was ze met de nacht alleen
en waar mijn liefste heeft gescholen
onder struik of bladerdak
staat geen afdruk van haar zolen
staat geen afdruk van haar hak.
Waar mijn liefste heeft gelegen
in het zand of in het gras,
kwam de wind om met de regen
uit te wissen waar ze was
en ook de blaren en de twijgen
toen ze terugging in die nacht,
hebben haar beloofd te zwijgen
over wat ze heeft gedacht.
En of vloeken of gebeden
door de bomen zijn gehoord,
monologen, dure eden
of het uitgeschreeuwde woord,
dat zal geen echo meer herhalen
zal geen vink meer kunnen slaan,
zal geen bladgeruis vertalen
maar ze is weer teruggegaan.